De geschiedenis van de Berner Sennenhond

Tibet Doggen

De meest aannemelijke theorie over het ontstaan van Sennenhonden is dat zij afstammen van de zware Tibet Doggen, die vanuit het Verre Oosten in Italië terechtkomen. Tijdens de Romeinse veroveringen van grote delen van Europa zouden deze molossers zijn meegekomen

en zich in Zwitserland hebben vermengd met lokale boerenhonden.
Pas vanaf de vroege middeleeuwen zijn boeken en afbeeldingen bewaard gebleven waarin prenten van honden zijn te zien, waakhonden, jachthonden en herdershonden.
Dat de hond als een kostbaar bezit wordt gezien, blijkt uit het deel Thierbuch van de Historia Animalium, dat in 1563 verschijnt.
Daarin schrijft Conrad Gessner: ‘So ein armer Mann einen Hund hat / so darff er keiner anderer Knächten meer’ (Als een arme man een hond heeft, dan heeft hij geen andere knechten meer nodig).

Op het schilderij van Paulus Potter `Herders met hun vee´ dat is het Rijksmuseum te Amsterdam hangt is onmiskenbaar een Berner Sennenhond afgebeeld in een typisch Hollands duinlandschap, waarschijnlijk tussen Den Haag en de Noordzee. Conclusies aan deze afbeelding verbinden is een hachelijke zaak. De driekleurige hond kan een (voorloper van een) Sennenhond zijn geweest, die met de kudde uit Zwitserland of Duitsland is gekomen. In ieder geval was de Berner Sennenhond in de 17e eeuw in Nederland geen onbekende. 

Klik op de foto om te vergroten.

Dürrbächler

De Zwitserse types honden hebben zich geïsoleerd ontwikkeld, omdat de hoge bergen in de verschillende kantons contacten tot een minimum beperken. Over de zestiende en zeventiende-eeuwse geschiedenis van de Zwitserse Sennenhonden bestaat weinig feitenmateriaal. Over het algemeen gaat men ervan uit dat de Sennenhonden in die jaren zijn ontstaan uit kruisingen tussen die oude
boerenhonden (erf- of hofhonden) en honden van bezetters en passanten.
Op achttiende en negentiende-eeuwse Zwitserse prenten die het boerenleven laten zien, is heel vaak een hofhond aanwezig. Niet zelden kunnen we daarin een voorvader van één van de Sennenhonden herkennen; hun vacht is wit-zwart-roestkleurig of alleen wit en roestkleurig. Men geeft die boerenhonden, die allemaal een beetje op elkaar lijken, ‘bijnamen’; ‘Ringgi’ als ze een witte halsring hebben,
‘Blässli’ met een witte bles tussen de ogen en ‘Bäri’ als ze geen of weinig wit in de vacht hebben.
Het eerste type Sennenhond dat zich ontwikkelt tot een apart ras is de Appenzeller Treibhund, later Appenzeller Sennenhund.
Rond de wisseling van de negentiende naar de twintigste eeuw volgen de ‘Dürrbächler’ – de Berner Sennenhond - dan de Grote Zwitserse
Sennenhond en tot slot de Entlebucher Sennenhond.

Orde in de chaos

De grootste pleitbezorger van de Berner Sennenhond is ongetwijfeld de Zwitserse Prof. Albert Heim. Hij wordt in 1849 in Zürich geboren en wordt een beroemd geoloog. Tijdens zijn geologische expedities in de Alpen ziet de jonge Albert talrijke boerenhonden, die dienst doen als veedrijver, waakhond en ‘Käsereihund’ – trekkracht bij het melk- en kaastransport. Heims belangstelling voor het behoud van dit inheemse erfgoed is toen ontstaan. 

Hij leeft in de periode waarin de behoefte ontstaat om de vele types honden te rangschikken, hen aparte namen te geven en hen ook gescheiden of wel raszuiver te gaan fokken.
Die ontwikkeling zet zich voort in publicaties en een mooi voorbeeld daarvan hebben we in eigen land met het Raspuntenboek van den meest bekende hondenrassen, geschreven door A.H. Graaf van Bylandt. Het verschijnt in 1894 en ‘schept orde in de chaos’; in deze uitgave wordt, eigenlijk logisch, geen van de Sennenhonden genoemd. In Van Bylandts latere werk Hondenrassen, dat in 1904 verschijnt, wordt
alleen de Appenzeller Sennenhund genoemd. Ongeveer gelijktijdig publiceren de Duitse auteurs Richard Strebel en Ludwig Beckmann hun boeken met rasbeschrijvingen en ook in Zwitserland begint de belangstelling voor oude (boeren)honden te groeien. Die maken dan het overgrote deel van de Zwitserse hondenpopulatie uit; slechts een kleine bovenlaag kan zich ‘dure buitenlandse’ of ‘luxe honden’ permitteren.

De Zwitserse kunstenaar Sigmund Freudenberger (1745-1801)
maakt verschillende afbeeldingen van het Zwitserse boerenleven.
Dit is de Murtentor in Bern, waar boeren onderhandelen over de
prijs van een koe. Er zijn twee ‘koeienhonden’ te zien; links bij de
koeien en tussen de twee mannen in het midden.
(Collectie Schweizerische Landesbibliothek, Bern.)

Klik op de foto om te vergroten.

Pionier

De aantrekkelijke vachtkleuren – zwart en tan met witte aftekeningen - zullen er zeker aan hebben bijgedragen dat de verspreiding van de Sennenhonden, ook buiten de boerenbedrijven, gaat plaatsvinden. In het kanton Bern wordt deze hond aanvankelijk gehouden als waakhond, drijfhond en trekhond.
De legendarische Franz Schertenleib is een pionier in de fokkerij; in 1892 koopt hij zijn eerste ‘Dürrbächler’ van een rondtrekkende mandenmaker. Later gaat hij fokken met als kennelnamen ‘von Schlossgut’ en ‘von der Rothöhe’.
Behalve Schertenleib moet ook Dr. A. Scheidegger worden genoemd, een dierenarts uit Langenthal, kennelnaam ‘von Oberaargau’.
In 1899 wordt de kynologen vereniging ‘Berna’ opgericht en een commissie gaat zich bezighouden met de fokkerij. Echter, dit kan niet voorkomen dat de ‘Dürrbächler’ aan het einde van de negentiende eeuw met uitsterven wordt bedreigd.
Volgens Dr. Hans Räber, in het hoofdstuk Bauernhunde van zijn onvolprezen Enzyklopädie der Rassehunde, is het de verdienste van toenmalige kynologen om de beste exemplaren van de verschillende types boerenhonden te verzamelen, te classificeren en apart te laten paren. Zij hebben daarmee, aldus Räber, de Zwitserse boerenhonden gered van de ondergang. En, benadrukt hij, ze hebben geen rassen gered, maar schiepen uit de aanwezige, rasloze boeren- en koeienhonden nieuwe, aparte rassen.

Gespleten neus

Albert Heim ziet in 1904 de ‘Dürrbächler’ – de latere Berner Sennenhond - voor het eerst op een tentoonstelling in de omgeving van Bern. Heim is dan al een tot buiten de landsgrenzen bekende kynoloog en keurmeester. In 1907 bezoekt een aantal fokkers van ‘Dürrbächler’ uit Burgdorf een tentoonstelling in Luzern, waar Heim keurt. En deze laat zich door de exposanten uitvoerig voorlichten over hun honden en diens afkomst. Hij publiceert zijn ervaringen in het Centralblatt für Jagd- und Hundeliebhaber, het officiële orgaan van het Schweizerische Kynologische Gesellschaft (SKG; 1883).

Dat men Heims kennis en inzet op waarde weet te schatten, blijkt uit het feit dat hij de eerste president wordt van de in 1907 opgerichte ‘Schweizerische ‘Dürrbach-Klub’, waarvan de naam in 1908 wordt gewijzigd in ‘Berner-Sennenhund-Klub’. 
Op de internationale tentoonstelling t.g.v. het 25-jarig bestaan van de SKG, in 1908, worden aan keurmeester Heim 22 ‘Dürrbachhunde’ getoond. Een opmerkelijk kenmerk dat bij sommige honden in die jaren voorkomt, is een gespleten neus, door een aantal fokkers als ‘typisch’ aangemerkt. Heim verzet zich daartegen met alle kracht en het resultaat is dat er in de jaren daarna vrijwel geen Berners met een gespleten neus meer worden gezien.

Albert Heim – links – met Nanny Behrens-Sieber, de eerste

fokster van Berner Sennenhonden in Duitsland. De foto is
genomen in 1920, ten tijde van een tentoonstelling in Olten. De
honden zijn de teef ‘Regina von Oberaargau’ en de kampioensreu
‘Leo Greiner’. (Fotograaf onbekend.)

Klik op de foto om te vergroten.

Fit for function

In 1910 wordt op de ‘Klubschau’ in Burgdorf het ongelooflijke aantal van 107 Berner Sennenhonden ingeschreven, veelal eigendom van boeren uit de omgeving. In 1980 zijn dat er al 309. Burgdorf in het Emmental wordt het knooppunt van de activiteiten rond de Berner Sennenhond. Daar woont ook fokker Franz Schertenleib, die er een dierentuin en uitspanning beheert. Wie een Berner Sennenhond wil aanschaffen of een teef wil laten dekken is bij hem aan het juiste adres.

Andere vroege Berner fokkers in Zwitserland zijn de families Frankhausen (‘von Chüjerhof) en Fritz Iseli (‘von Sumiswald).
Voorts de kennels ‘von Angstorf’, ‘Holzweid’, ‘von Dürsrutti’, ‘Gerimoos’, ‘von Hogerbuur’ en ‘von Chaindon’.
‘Asso von Hogerbuur’ behaalt in 1979 op de wereldtentoonstelling in Bern de titel ‘Weltsieger’. Hij is dan zes jaar oud en hij maakt nog dagelijks een tochtje naar de Käserei met de melkopbrengst. ‘Fit for Function’ zouden we vandaag de dag zeggen.

Misstap van Pluto

In de jaren veertig van de vorige eeuw blijkt dat het ras in Zwitserland nogal wat schuwe honden kent, waarover ook Dr. Hans Räber schrijft in zijn boek Die Schweizer Hunderasse. Hij doet daarin een opmerkelijke uitspraak namelijk dat dit … nicht aber unbedingt eine Folge von Inzucht is maar … ein altes Bauernhunderbe. Enige gereserveerdheid is dus ‘een oud boerenhonden erfgoed’.

De roep om bloedverversing – een kruising met een ander ras – wordt gehoord en men zoekt naarstig naar kandidaat rassen.
Het toeval helpt een handje want in 1948 weet de Newfoundlander reu Pluto von Erlengut een hindernis in de vorm van een heg te nemen, waarna hij de Berner Sennenteef Christine von Lux dekt. Vier reuen en drie teven zijn het resultaat, allemaal Newfoundlanders met witte
aftekeningen aan de tenen. Jaren later kan men concluderen dat deze misstap van Pluto segensreich voor het ras is geweest.

De Berner Sennenhond in Nederland 

Het opbouwen van het Berner Sennenhonden bestand in Nederland is, zoals de auteur R. Stevens

het in zijn boekje ‘De Berner Sennenhond’ noemt, een … verhaal van vallen en opstaan.
C. van Lanschot uit Sint Michielsgestel importeert in 1923 een reu en een teef: Hektor von Rohr en Juno Bärtschi. In oktober 1926 wordt uit hen het eerste nest in Nederland geboren, twee reuen en twee teven, met als kennelnaam ‘van Zegenwerp’. De tweede belangrijke
naam in de historie van de Berner Sennenhond is die van J.H. van Hoboken uit Overschie. 
Dan komt Albert de la Rie in beeld, een autoriteit als het om de Sint Bernard gaat. Hij bezit ook een Berner Sennenhond en maakt deel uit van het oprichtingsbestuur van de Nederlandse Sennenhonden Club (NSC), in 1937.
Hoboken en de la Rie bestempelen de Berner Sennenhond bij de oprichting van de NSC als een ‘luxe hond’, in de zin van elegant, niet boers. Fout!, aldus auteur Stevens. De Berner is een ‘boerengebruikshond’.

‘Jodelgruppe Burgdorf‘

Er is veel belangstelling voor het ras, dankzij het vriendelijke, goedmoedige karakter en de knappe verschijning.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn de nesten die worden geboren op de vingers van één hand te tellen. De echte basis voor het Nederlandse bestand wordt gelegd door de heren H.B.M. Gielen en A.J. Ravenswaay, bekende kynologen in de jaren vijftig en zestig, bestuursleden van kynologenclubs in de regio Utrecht, die samen jaarlijks een hondententoonstelling organiseren.
Op die van 1948 wordt een spektakel gepresenteerd: 65 Zwitsers met hun Sennenhonden, alle variëteiten, verschijnen op de show.
Ter verhoging van de feestvreugde is ook de ‘Jodelgruppe Burgdorf’ meegekomen en op Soestdijk wordt aan koningin Juliana een Berner pup aangeboden: Barry von Melchsee.
In de jaren zestig steekt heupdysplasie (HD) de kop op. 
Drs. N.A. van der Velden adviseert om alleen te fokken met geröntgende ouderhonden, die geen HD vertonen.
In de jaren zestig explodeert de fokkerij: van 17 inschrijvingen in het stamboek in 1956 naar 179 in 1969.

De prinsessen Beatrix, Irene en Margriet met de in
1948 gekregen Berner Sennenhond.

Boosdoeners

In de geschiedenis van de Berner Sennenhond breekt aan in het eind van de jaren zestig een treurige periode aan.
Steeds meer onzekere, schuwe, angstige en onberekenbare honden; zelfs abnormale agressie komt voor. Uit een enquête blijkt dat ongeveer 25% van de in de periode 1969-1971 geboren Berners aanvallen van onverklaarbare agressie vertonen.
En ook dat drie kennels als de voornaamste boosdoeners kunnen worden aangewezen.
Voor 1973 en 1974 kondigt de Raad van Beheer een algeheel fokverbod af.
De negatieve publicaties in de pers hebben mede het wantrouwen ten opzichte van de NSC tot gevolg. Een nieuwe rasvereniging wordt opgericht, de Speciale Klub voor Berner Sennenhonden (1973), die zich rechtstreeks wendt tot Zwitserland en voor nieuwe importen zorgt. Ook laat men Zwitsers overkomen die de fokdieren, naar Zwitserse maatstaven, op hun waarde gaan keuren. Die maatstaven zijn lichter dan de Nederlandse. In deze periode scheiden de kortharige Sennenhonden zich af van de NSC en richten een eigen vereniging op, de Nederlandse Vereniging voor Appenzeller, Entlebucher en Grote Zwitserse Sennenhonden. Meteen verandert de naam van de NSC in Nederlandse Berner Sennenhonden Club.
In 1978 wordt besloten beide clubs, de Nederlandse Berner Sennenhonden Club en de ‘Speciale’ samen te voegen tot Vereniging De
Berner Sennenhond, (VBSH) die zich ten doel stelt om te waken tegen alle handelingen die de kwaliteit van het ras zouden kunnen schaden.
Aan een langdurige periode van tweespalt was een einde gekomen, schrijft Stevens in ‘De Berner Sennenhond’.
Maar niet voor lang, want in 2000 wordt de Nederlandse Berner Sennen Vereniging opgericht. (NBSV)

 

Bron: Onze Hond